Oorlogsherinnering - Jan Derks

Hoe Jan Derks de oorlog ervaren heeft

 Oorlogsherinneringen van Jan Derks

                                   
Jan Derks (foto van 1943)                                           Jan Derks (foto van 1993) 
 
Toen de oorlog uitbrak werkte ik als smeerjongen op de Kiesberg op de Hamert. We werden allemaal naar huis gestuurd. Het hele bedrijf kwam stil te liggen en is later ook nooit meer op gang gekomen. Toen we naar huis reden, stond een Hollandse soldaat bij de wegversperring, net achter het Pannenkoekhuisje, op een laag vliegende Duits vliegtuig te schieten.
De eerste oorlogsdag zal ik nooit vergeten. Tussen Baltissen en Swemers hadden ze van die zware betonnen ringen op de Rijksweg geplaatst, als wegversperring.

Betonnen ring versperringen
 
Maar de Duitsers waren ook niet dom, ze draaiden zich om en kwamen via Tieskes Tjeng en langs het viswater toch weer bij Hermans Tinus op de Rijksweg. Daar was in een mum van tijd geen sigaret of coca cola meer te krijgen. De Pruusen gooiden met het geld. Daar vlak tegenover woonde De Mulder (Engel Hermans), hij had een Duitse vrouw (Tante Traut). Ze liep naar de soldaten toe en het eerste wat ze zei: "So, komt geej oons verlossen van den Inglender".
Tante Traut Hermans
Op de Hamert, net voor de grens, stonden grote barakken waar de grensbewaking ingekwartierd was. Deze jongens werden al vlug krijgsgevangen gemaakt en lagen allemaal in de zaal van Manus Mulders. Ik zie ze ook nog een Hollands kanon met houten spaken in de wielen, via de Venweg naar Duitsland transporteren. Verder merkte men van de oorlog hier in Wellerlooi in het begin van de oorlog niet veel.

De oorlog was een paar dagen oud. We gingen met de fiets naar Venlo. De Hollanders hadden de brug over de Maas laten springen. De straten die op de Maas uitkwamen, hadden de Duitsers allemaal gebarricadeerd met houten schotten, zodat de Hollandse soldaten vanaf de Blerickse kant de Duitsers niet konden bespieden. In het Villapark lagen de Duitse gevallen soldaten begraven. De Hollanders konden tegen de grote overmacht van de Duitsers niet langer weerstand bieden. De kazematten werden omsingeld en de Hollanders gaven zich al vlug over en werden krijgsgevangen genomen. Hierbij is een neef van mij, Engelbert Wijnhoven, gesneuveld. Nadat de Duitsers verder trokken hebben ze Engelbert in Blerick opgegraven en in Wellerlooi op het kerkhof begraven. De helm van hem heb ik nog gezien. Er zat een gaatje in, aan de achterkant, hierdoor dacht men dat hij nog probeerde te vluchten. Er wordt gezegd dat hij in de armen van Zwarte Len (Len Wijnhoven) is gestorven.

De Duitsers voerden allerlei “Verordnungen” in, zoals verplicht werken in Duitsland. Ik zou in Essen gaan werken. Maar mijn Vader nam me mee naar het Arbeidsamt in Kevelaer. Zij hebben ervoor gezorgd dat ik in Kevelaer bij de gebroeders Van Lipzig kon werken. Dit was een ketelfabriek. Nöl Groenen en Chris Kessels werkten daar ook. We hebben daar ongeveer twee jaar gewerkt. Iedere dag met de fiets op en neer. We waren zo brutaal om naar het gemeentehuis te gaan om in de kelder oude fietsbanden te zoeken. Iedere Duitser die een nieuwe band kreeg moest de oude band inleveren. Zo hebben we ons met die oude banden weten te behelpen. 
Nöl Fleuren
Nöl Fleuren werkte ook in Kevelaer, vlakbij mijn werkplek. Nöl fietste ook niet met vol gummi banden. Thuis bij Nöl hadden ze een boerderij. Door te ruilen met spek en eieren kregen ze banden genoeg.

Er werd natuurlijk ook gesmokkeld naar Duitsland. Jan Reiniers uit Well had een rijbroek met laarzen aan, die stopte hij dan vol koffie.
Bij grenspaal 52 in het Ven mochten we alleen over de grens. De Duitse kommiezen die in dat hutje aan de grens zaten, leerde je voor en na kennen. Er waren goede en kwade wachters bij. In de regel zat de kommies die er ‘s avonds wacht had ook  ‘s morgens nog. Dus als er ‘s avonds een goeie zat, dan kon je ‘s morgens riskeren om stiekem wat waren mee te nemen. Zo dacht Dône Thies er ook over. Maar op een morgen zat er niet dezelfde kommies die er de avond van te voren ook wacht had. Hij betrapte Thies met smokkelen. Ik zie hem nog zitten, in zijn onderbroek in het hutje.

Ik ging ook proberen te smokkelen. Bij Grad de Schoester kon je van alles krijgen. Een tijdje ging het smokkelen mij goed af. Ik had een goede afnemer in Kevelaer. We brachten de smokkelwaar altijd naar een plaats tegenover het station bij een oudere vrouw aan huis. Je weet de kruik gaat zo lang te water totdat ze barst. Bij mij ging ze ook barsten. Ik zat ook nog in de ziektewet. Even op en neer naar Kevelaer en je had al vlug wat verdiend.  Ziek vieren was daar de orde van de dag. Die morgen had ik acht paar links geweven dames kousen bij me. Ze zaten met een riem vast om mijn buik. Ik ging naar de oude vrouw toe en die zei: "Heraus, heraus". Ik liep daarop weer weg. Een Duitse politieman had zich bij het station verdekt opgesteld. Hij snapte mij even later bij mijn kraag. Ik werd meegevoerd naar het gemeentehuis. Ze ondervroegen mij of ik iets bij mij had. Ik zei natuurlijk nee. Daarop werd ik in de brandweerkazerne in een cel geplaatst. In de cel moest ik me uitkleden. De dames kousen kwamen al vlug te voorschijn. Die Polizei werd me toch kwaad. Hij schold me uit voor "drekkige Holländer" en alles wat niet mooi was. Ik werd weer terug naar het burgemeestersambt gevoerd waar een proces verbaal werd opgemaakt. Diezelfde morgen snapten ze bij die oude vrouw zeven mensen. We hebben één dag in Kevelaer in de bak gezeten. Hierna werden we naar Geldern vervoerd. Voor het “Snelgericht” werden we veroordeeld tot drie weken Zwanentoren in Kleef. We wisten in het begin niet hoelang de straf zou duren. In een schoenfabriek werden we te werk gesteld. Te voet natuurlijk in een blauw gestreept boevenpakje iedere dag naar de fabriek toe. We kregen bijna niets te eten. Ik heb vaak gedacht: "Had ik dat eten maar wat de kat thuis kreeg". ‘s Nachts vlogen er Engelse bommenwerpers over, richting het "Ruhrgebied". De lichten gingen dan uit. De cellen bleven echter gesloten. Dat we er goed van zijn afgekomen hebben we bijna heel zeker aan onze baas te danken, waarvoor we werkten. Hij zat te springen om arbeiders. Na drie weken kwam een bewaker de cel binnen en deelde mee dat we ‘s avonds of anders morgenvroeg werden vrijgelaten. Ik zei: " Bitte heute Abend nog". Mijn laatste brood heb ik aan een medegevangene gegeven.

Chris Kessels hadden ze ook te pakken gekregen. Chris had al die tijd 800 mark in de neus van zijn klompen verstopt. Daar zijn ze nooit achter gekomen.

We kregen onze burgerkleren weer terug. De fiets kregen we ook terug. Met een bewijs van ontslag en een vrijkaartje voor de trein tot Kevelaer fietsten we met een vaartje de berg af richting het station. Op het station kregen we nog eerst een flinke ‘uitmoeler’ omdat we over het perron fietsten. De fietsen gingen mee de trein in. De trein vertrok richting Kevelaer. We moesten goed opletten waar we uitstapten want de stationsnamen waren alleen verlicht. Verlichting was anders nergens te zien vanwege de vliegers. In Kevelaer aangekomen fietsten we met een vaartje naar huis. Maar ‘s avonds was de grens dicht. We zijn dan even later bij Sjors Janssen op de Hamert de grens overgestoken. De fiets eerst over de rollen pindraad gegooid en zelf erdoor gekropen. We zijn eerst nog bij Giele Moet aangegaan voordat we naar huis gingen. We hebben haar verteld dat we Giel gezien hadden met de lunchpauze in de gevangenis. Giel had maar een been, hij liep in de gevangenis buiten apart. We hebben haar wat moed ingesproken, want ze begon zo erg te huilen. Maar Giel is later ook teruggekomen. Ik denk dat we om ongeveer middernacht thuis aankwamen. Dat was natuurlijk eerst flink huilen en daarna eten want ik stikte van de honger en van de luizen. Al met al hebben we dit riskant avontuur nog vrij goed overleeft. We hebben als extra straf ook nog een boete van 500 mark gekregen. Bij Van Lipzig hebben ze iedere maand een gedeelte van het loon afgehouden, ongeveer 20 mark, om zo de boete af te betalen. We hebben maar twee keer betaald, de rest moeten ze nog krijgen. Nadien hebben we er nog maar een korte tijd bij Van Lipzig gewerkt.

De fabriek kon geen materiaal meer krijgen om ketels te kunnen maken.
Op een keer kwam de Grüne Polizei op de fabriek. In de fabriek hadden ze een grote poster opgehangen, op deze poster stond een man met de tekst "Pssst der Feind hört mit". Op deze poster had iemand een zak met piemel tussen zijn benen getekend. Dit was toendertijd heiligschennis in het grote Duitsland. Als we zouden zeggen wie dat gedaan had, dan zouden we er met een "Warnung" vanaf komen. Gijs van Alphen, ook een Hollander, meldde zichzelf aan als de boosdoener. Het is gelukkig goed afgelopen.
Der Feind hört mit
Met de Hollanders die op de fabriek werkten hebben we gevoetbald tegen Blauw-Weisz aus Kevelaer. Bij de "Pruusen" voetbalden verschillende "Kriegsbeschädigden". Ik stond tegenover een speler met één arm. We hebben gewonnen, met hoeveel weet ik niet meer. Het werd wel uitbundig gevierd. We gingen in Café Prinsenhof een melkbus vol met bier halen. We gingen toen naar de bloemenkas van Herman en Drika Tebarts-Fleuren (Familie van mijn vrouw, Truus Fleuren) waar Michel Hermans en Sef Fleuren werkten.

Zoals ik al zei van werken kwam niet veel terecht. Het leger van Hitler kreeg het zwaar te verduren in Stalingrad. Van de fabriek waar we werkten zijn verschillende jongens gesneuveld in Rusland. Van een jongen, het was mijn hulpje in de fabriek, hij was nog geen maand weg, kwam een bericht binnen dat hij in Rusland gevallen was. 17 Jaar was hij toen. Na een poosje heb ik zijn ouders nog opgezocht op de Gelderse¬dijk. Ik kreeg van hun zijn voetbalschoenen.

Hitlers legers kregen niks als tegenslagen te verwerken. Zowel in Rusland als in Afrika. Tot overmaat van ramp kwam ook nog op 6 juni 1944 de invasie van de geallieerden in Normandië. Uitgerekend op mijn 22e verjaardag. Het werken in Duitsland was afgelopen. 
To Derks en Huub Nissen

Huub Nissen had in die tijd verkering met ons To. Zodoende kwamen we veel bij Nissen. Daar was altijd wel wat te beleven. Toeën de Schoester was er telkens te vinden. Eerst had ik niet in de gaten waarom hij er zo vaak was. Tijdens het rondsnuffelen kwam ik in de kelder van de schuur terecht. Daar stonden 3 of 4 machientjes, die uit koolzaad raapolie maakten. De koolzaad werd met geweld door een wals geperst, zodat de olie eruit droop.
Later ontdekte ik op de zolder een snapsbrouwerij. De ketel werd gestookt met hout. Het werkte allemaal prima.

Via het zolderraampje hadden ze twee draden aan het elektrische net bevestigd. De stroom ging dus niet via de meter en was dus gratis. Voor het technische gedeelte zorgde Toeën. Het sjouwwerk was voor Huub Nissen.
In deze schuur werden ook regelmatig koeien geslacht. Deze koeien waren meestal van Mam de Keizer (Keijsers). Deze waren zogenaamd getroffen door granaatscherven. In die tijd was er vlees genoeg. 
Huis Nissen
 
Nissen woonde achteraf, vlakbij het bos. Op een gegeven moment stond er een man in uniform aan de achterdeur. Het bleek een Hollander te zijn, die vrijwillig bij het Duits Chauffeurs Korps had gediend, de NSKK. Hij zag het einde van Duitsland naderen en was er tussenuit genaaid. Hij vroeg aan Huub of hij hem ‘s avonds naar de Maas kon brengen. Hij wilde namelijk de Maas overzwemmen naar bevrijd gebied. Huub wilde dat wel even doen. Maar toen het erop aankwam trok hij de kont voor de heg, hij durfde het niet meer. Hij vroeg aan mij of ik die Hollander niet wilde helpen. Het uniform van hem zou ik krijgen, nou dat vond ik wel wat. Hoe gevaarlijk dat wel niet was besefte ik op dat ogenblik nog niet. Vooreerst was het niet toegestaan als het donker was, je op straat te begeven. Ten tweede, die Hollander was een deserteur, het was dus een levensgevaarlijke klus. Dat uniform wilde ik toch graag hebben. Het water in de Maas stond op dat moment vrij hoog. Het stond ongeveer zo hoog als het huis van Michel Hermans. Duitse strafgevangenen, Polen en Tsjechen die huisden in een kippenhok bij Mam de Keizer, hadden daar een loopgraaf gegraven. Deze loopgraaf liep zigzaggend naar twee eiken bomen in de wei van Hermans Ben. De loopgraaf stond halfvol met water van de Maas, het was er koud. Het spannende moment was aangebroken. Hij kleedde zich uit, hield zijn lange onderbroek en zijn hemd aan. Ook zijn schoenen hield hij aan. Stak zijn papieren in een zakje achter zijn hemd. Hierna gaf hij mij een hand en vertrok door het ijskoude water richting de Maas. Of het hem gelukt is de Maas over te zwemmen, weet ik niet. De kans was wel heel klein omdat het water heel erg koud was en de Maas op dat moment, door de hoge waterstand, heel erg breed was. Ik bleef met kloppend hart achter, met dat uniform in de hand. Wat nu, bij de loopgraaf stond een korenmijt, hierin heb ik het uniform verstopt. Daags daarna heb ik samen met Drika (mijn zus) het pak opgehaald. Als de Duitsers mij met dat uniform betrapt hadden, dan had ik dit verhaal zeker niet meer kunnen schrijven. Dat uniform kon ik natuurlijk zo niet dragen, het moest een andere kleur krijgen. Bij Gertruu Nissen hadden ze een grote mantel¬pot, hierin hebben we blauw kleursel in het water vermengd, het hele zaakje gekookt en er kwam een mooi pak te voorschijn. Ik had nu een mooie broek en dat was toentertijd in de oorlog heel wat.

Nevelwerpers
 
In 't Kempke, een stukje land tegenover waar vroeger Frans Camps woonde, stonden zogenaamde “Nevelwerpers” opgesteld. Dat was een geschut met zo'n tien buizen, op een vrachtwagen. Hiermee beschoten de Duitsers de Engelsen, aan de overkant van de Maas. Voordat het schieten begon, waarschuwden de Duitse soldaten ons. Die granaten zag je als een grote vuurbal over ons heen gaan en even daarna hoorden we een doffe knal aan de andere kant van de Maas. De Duitsers kwamen zo¬doende geregeld bij Nissen. Wij spraken met die jongens over van alles en nog wat. Ik vroeg aan een van hun, of hij geen laarzen voor mij had. Hij kwam warempel een paar dagen later met stevels aanzetten, voor niets ook nog. Volgens mij waren ze ook ‘geklauwt’. Ik meen mij te herinneren dat hij uit Weeze kwam. Zo nu was ik weer aangekleed, een mooie pofbroek met laarsjes en dat paste me ook nog zeer goed.

Werken in Duitsland was er niet meer bij want de granaten vlogen je om de oren. Op een keer kwam Toeën Arts bij me en vroeg of ik geen zin had om naar Kevelaer te gaan. Daar had hij een vriendinnetje op de Kroatenstraat wonen. Op een oude fiets en tussen de granaten door zijn we ernaar toe gefietst. Ik had die mooie broek met de laarsjes aan. Toen we goed en wel binnen waren, kwam de postbode binnen. Hij bekeek me van top tot teen. Hij zei: "Je hebt een broek en laarsjes aan van de Ha-Jot”, dit was de afkorting van de Hitler-Jugend. “Hoe kom je aan die broek en die laarsjes?” Ik stond als aan de grond genageld. Met mooi praten en veel liegen kwam ik daar met moeite uit. Thuis heb ik alles direct verstopt, ik durfde het niet meer aan te trekken. 
Huis Derks, Kruisstraat 34

Intussen hadden we in ons huis inkwartiering van Duitse solda¬ten gekregen. Vóor in de kamer zat een hogere militair, die was niet altijd aanwezig. Op een keer had hij vergeten de raam te sluiten. Op de tafel lag nog een pakje tabak. Hiervan heb ik dan maar eventjes flink wat van ‘geklauwt’.
Bij de Keizer lagen strafgevangenen, deze groeven loopgraven en legden versperringen van prikkeldraad aan. De opzichter daarvan kwam wel eens bij ons buurten. Op een keer vroeg hij of wij Hüner lustten. Het antwoord was natuurlijk ja. “Dan bezorg ich dir welche”. Later bleek dat hij die ‘s nachts bij Jacobs Piet uit het kippenhok jatte. Diezelfde soldaat is na de oorlog nog twee keer bij ons thuis geweest. Hij was van alles bij mekaar aan het schooien voor zijn gezin. Ze verrekten daar in Duitsland van de honger. Als betaalmiddel gaf hij ons een zakhorloge, misschien had hij deze wel in de oorlog van een Hollander “gejat”. 
Familie Derks, staand v.l.n.r. Vader Grad, Jan, Moeder Til Driessen
Zittend v.l.n.r. Drika, Koos en To. Piet staat er niet op
 
Ondertussen was ons huis in de oorlog in beslag genomen door de Duitsers. Ik zat nu bij Nissen en de rest bij Valcks Handrie. Overdag gingen we nog wel eens thuis kijken. Ik nam dan een trekharmonica mee. Een Duitse soldaat kon daar goed op spelen. Deze soldaat had een oogje op Drika. Ik heb de trekharmonica maar een paar keer meegenomen. Ik werd bang dat ze mij dat muziekinstrument zouden afnemen. Er werd veel weggehaald door de Duitsers. Op een keer, toen we in de kamer zaten, we hadden een carbidpot als lamp, kwam een Duitse soldaat binnen : "Die Lampe brauche ich". Snapte de lamp van de tafel en weg was hij. Op een dag waren de deuren en de kachel verdwenen. Dat gebruikten ze allemaal voor de bunkers, die ze op de Swemersberg gebouwd hadden.

Het front kwam steeds dichterbij. Engelse vliegers, Spitfires, vlogen bijna iedere dag over ons heen, om te verkennen. Bij de Smid zat een uitkijkpost verborgen, bij het dakraam. Toen de Engelsen dit ontdekten, werd er een aanval op gedaan. Dit ging goed mis. De voltreffers kwamen bij Lennard van Toeën Ome in de achterbouw terecht. Alles werd vernield.

In diezelfde tijd kreeg Hagens Piet op zijn huis ook een voltreffer. Waarbij jammerlijk een kind de dood vond.

De Kerk werd met de grond gelijk gemaakt. In de Kerktoren zat ook een uitkijkpost. Ze zeggen dat die 34 granaten te verwerken kreeg.

De Duitse soldaten, die bij ons in huis lagen, voeren ‘s nachts met rubberboten de Maas over. Ze wilden weten hoever de Engelsen al waren opgerukt. Deze Duitsers waren de zogenaamde Spé troepen.

De soldaten die bij ons in huis lagen, daarvan kende je er enkele al goed. Als je dan eens vroeg, waar is die of die? Dan kreeg je als antwoord : "Der hat Urlaub". In werkelijkheid was hij gesneuveld of krijgsgevangen gemaakt. Eens heb ik een dode soldaat voor ons huis zien liggen. Van berkenbomen hadden ze een brancard gemaakt. Daar lag hij dan op. Later hebben ze hem op het kerkhof begraven. Ik meen dat er drie Duitse soldaten hier begraven lagen.

Het werd steeds spannender. Iedere dag zag je colonnes soldaten vanaf Venlo richting Nijmegen gaan. Ze waren op de terugtocht met het schamele beetje wat ze nog hadden, gestolen paarden en fietsen. Zo hebben ze den Alde Smid en Huub Nissen, die aan de weg stonden te kijken, de fiets afgenomen. "Das Fahrad brauche ich", als je hem niet direct gaf werd het geweer op je gericht. Dan wilde je wel. Op een keer hadden ze een rustpauze en er werd halt gehouden. Een heel stel liep naar het huis van Lot Thijssen. Ze hadden een kruiwagen bij zich met daarop een varken. Dat wilden ze daar klaar maken voor de lunch. Ze waren er goed en wel mee bezig, toen het bevel kwam "Weiter marchieren". Ik dacht : "Dat wordt de mijne". Maar niks hoor, ze namen het varken mooi mee.

Inmiddels naderde Kerstmis. De Duitse soldaten kregen van ‘die Heimat’ kerstpakketjes. Daar zat niet veel meer in als wat sigaretten en wat snoep. De toestand werd steeds spannender. Iedere nacht zware bombardementen op het Ruhrgebied. Die vliegtuigen vlogen hier bijna allemaal over, richting Duitsland. ‘s Avonds zag je dat de Duitsers met grote schijnwerpers, de vliegtuigen in de lichtbundel probeerden te krijgen. Soms lukte dat, we hebben het zelf een paar keer gezien. Dan werd het tijd om vlug de schuilkelder in te vluchten. Op een keer werd zo'n bommenwerper achtervolgt. Het liet zijn bommen vallen. In de wei achter ‘t Kruus, werden verschillende koeien van de “Köster”, Van Aerssen gedood. Het huis van tante Trien (Driessen) werd met de grond gelijk gemaakt. Ik zie de varkens nog aan de pomp hangen. De familie zat in de schuilkelder. Ze hebben het allemaal overleeft. Op 't laatst gingen ze Duitsland ook overdag bombarderen. Een zo'n vliegtuig werd beschoten door Duitse jagers. Het verloor snel hoogte. Het cirkelde enkele keren boven ons dorp. Tenslotte stortte het neer aan de kant van Blitterswijck, bij Jet aan de Maas. Voor een bemanningslid van het vliegtuig was het te laat om eruit te springen. Het vliegtuig was al te laag om zijn valscherm te kunnen gebruiken. Hij viel te pletter in de wei tegenover Hagens Drik. Ik heb hem nog zien liggen. De Duitsers waren er zo bij. Ze namen de dode soldaat mee. De rest van de bemanning heeft zich kunnen redden met de parachute. Ze zijn zeer waarschijnlijk krijgsgevangen gemaakt.

Een piloot kwam in de bossen bij Van Zuylen terecht. Bij Joep Dura klopte hij aan de deur, waar nu Piet Hendriks woont. Ze hebben een schuilkelder gebouwd, tegenover dat huis in een berkenbos. De piloot is al die tijd daar gebleven. Joep voorzag hem van eten en drinken. Later heeft Joep hiervoor een onderscheiding ontvangen van het Amerikaanse leger. Toen iedereen moest evacueren, heeft Joep hem nog wat eten toegestopt. De piloot heeft zichzelf later in het leven weten te houden met aardappelen en wortelen. Ik heb gehoord dat de oorlog al een week afgelopen was, voordat hij het te weten kwam.

Ondertussen was het winter geworden. Het kanongebulder werd steeds duidelijker hoorbaar. Zware gevechten in Wanssum en Overloon. ‘s Nachts hoorde je weleens een machinegeweer ratelen. Dat klonk heel akelig in zo'n stille winternacht.

De Wehrmacht werd steeds brutaler. Ze jatten alles wat ze maar te pakken konden krijgen. Paarden, koeien en kippen. Alles wat maar eetbaar was. Vanuit Duitsland kwam geen ‘naschoep’ meer. 

Waar we bang voor waren werd werkelijkheid. Op 10 januari kwam de SS ons vertellen dat we de volgende dag geëvacueerd zouden worden. Het was een drama. We wisten niet waar we naartoe gingen. Er werd wat eten voor onderweg ingepakt en enkele kleren. Mijn ‘trekbuul’ had ik nog even vlug bij Valckx op de hooizolder verstopt. 
Boerderij van Handrie Valckx. Kruisstraat 39
Aan de linkse kant de hooizolder
 
Een kinderwagen of kruiwagen werd nog volgestopt, zodat we niet alles hoefden te dragen. Het was me een toe¬stand. Er lag sneeuw en het was koud. We waren het dorp nog niet uit of de ‘Feldgendamerie’ dreven de koeien en paarden al richting Twisteden. Onze eerste dag van de evacuatie vol ellende en haat, eindigde in de houthallen van Geenen in Weeze. Het was er binnen erg koud. Dit was vooral erg voor de baby's en de ouderen. Het was me een gehuil en een gejammer en maar schelden op die Duitsers.

Op de tweede dag kwamen we in de stad Groningen aan bij de Korenbeurs. Hier werden we opgevangen door het evacuatie comité. We kregen eerst wat te eten en later ook nog dekens. Het was er in ieder geval beter als in die koude houthallen in Weeze. Ik had het geluk dat een echtpaar me meenam naar hun huis. Daar kreeg ik te eten en heb later in een bed geslapen. De volgende morgen werden de gezinnen naar een dorp in de buurt getransporteerd. Ons gezin kwam in Grotegast terecht bij een ‘dikke boer’. Die wilde ons eerst niet binnen laten. Hij dacht dat we luizen hadden. Zolang onderweg, geen bad gehad en geen schone kleren aan. De kinderen werden allemaal in Grotegast ondergebracht. Ik zat met Frits en Ingel van den Bekker bij een boer. Ik scharrelde toen al zo'n beetje met Truus van de Smid. Frits met Nel Mulders. Na lang zoeken en vragen kwamen we er achter dat ze in Hoogkerk zaten. Zo'n 20 km van ons vandaan. Door liefdesdrang gedreven, zijn we samen op een oude fiets er naartoe gefietst. Daar zaten nog meer mensen uit de Loi. Na veel vragen kwamen we erachter waar Truus en Nel huisden.
 
Truus Fleuren van de Smid
Meester Timmermans zat op het evacuatie kantoor in Hoogkerk. 
We vroegen aan hem of we niet in Hoogkerk onderdak konden krijgen. Zodat we vaker bij onze schatjes konden zijn. Vic regelde dat wel even.
 
Vic Timmermans sr.
We kwamen bij een arbeidersgezin terecht. Hij werkte op een strofabriek. Die mensen kregen er goed voor betaald als ze evacuees in huis namen. Van die laatste verhuizing naar Hoogkerk, hebben we vaak spijt van gehad. Die mensen hadden zelf bijna niks te eten. Ze zeggen wel eens: "De liefde gaat door de maag". De liefde kon bij ons gemakkelijk door de maag. Er zat nooit veel in. Iedere morgen werden we op tijd gewekt. We werden de boer opgestuurd voor een fles melk. Onderweg werden er nog stekjes van een groene heg afgebroken. Deze werden gebruikt om de kachel aan te maken. We gingen dan voor de kachel liggen en maar blazen. Dat natte spul brandde natuurlijk niet goed. Op een morgen stond de vrouw weer onder aan de trap te roepen: "Kom je d'r af, je moet op melk uit". Frits was aan de beurt. "Ze kan verrekken", zei Frits. "Ik ga niet meer". Voordat je een fles melk te pakken had, had je wel bij bijna drie tot vier boerderijen aangeklopt. We konden nu geen goed meer doen. Onder het bed had ik mijn kleine koffertje verstopt, dat ik van mijn moeder meegekregen had. In de koffer had moeder ook wat stukjes rookvlees gestopt. Deze stukjes hadden we nog uit de Loi meegenomen. Het bleek dat de kostvrouw stiekem in de koffer had liggen te snuffelen. Ze had het rookvlees gevonden en eruit gehaald. De boot was nu helemaal aan. Wat deed dat mens lelijk tegen ons. Op het laatst was het daar zo slecht, dat we s' middags naar het pleintje liepen, naar de centrale keuken toe. We kregen daar te eten, maar het was niet veel soeps.

Teng Emonts woonde kort bij ons in de straat. Hij kon aan tabak komen. Maar dan wel ruilen voor levensmiddelen. Frits en ik leenden een fiets en we gingen de boer op. We hadden al bij zoveel boeren gevraagd voor bonen of erwten, maar niks hoor. Bij de laatste boer aangekomen, deze waren net aan het eten, ze hadden zogenaamd ook niks te eten voor ons. Maar de boer had ‘s middags erwten gedorst. De wagen met erwten stond achter de schuur. Van die oogst hebben we een halve zak erwten gepakt. Daarna vlug ertussen uit. Het is weer een keer goed afgelopen. We hadden voorlopig iets te roken.

Behalve dat er daar te weinig eten was, wisten ze daar nog niet wat oorlog was. Ze hadden daar nog geen Duitse soldaat gezien. Het Duitse leger werd steeds verder terug geslagen. Ze kwamen langzaam richting Groningen. Op een middag werd er in Hooghalen, vlakbij Hoogkerk, een Duitse trein beschoten door de Engelsen.

Hagens Drik woonde met z'n gezin in een suikerfabriek. Hier werd zoon Rinie geboren.

Opeens kwam het bericht dat de Engelsen eraan kwamen. Ze kwamen vanaf Peize, Hoogkerk binnen. De eerste soldaat die ik zag was een rooie. Wij waren uitbundig van blijdschap. Met zijn machinegeweer in de aanslag liep hij ons voorbij. Hij was tot aan de knieën kletsnat. In een mum van tijd groef hij een eenmansputje. Kroop daarin en stelde zijn machinegeweer op, in afwachting op wat er verder ging gebeuren. Even later kwam de eerste tank binnen gereden. Ze stelden zich op, op de spoorlijn richting Groningen. Volgens mij zijn deze tanks niet in actie gekomen. Op het schoolplein hadden zich  inmiddels al heel wat soldaten verzameld. Ze stelden de granaatwerpers op. Ze begonnen Groningen te beschieten. Een paar soldaten bedienden het geschut. De rest begon te koken of lekker een sigaretje te roken. Van het geknal trokken ze zich niets aan. Meester Vic kwam ook buurten. Vic kon goed Engels. Hij heeft een hele tijd met de Engelsen gepraat. Een woord daarvan heb ik onthouden "Waitbreed". Later kwam ik erachter dat dit "witte mik" betekende. Ik heb mijn eerste Engelse sigaret gerookt, merk "Piraat". Ik werd er zo dol als een “kuken” van. Daags erop trokken ze verder richting de stad Groningen. De Duitsers leverden weinig tegenstand. Het was ook nutteloos geweest tegen zo'n grote overmacht. Langs het Hoendiep trokken de Engelsen Groningen binnen. Langs de weg had de burgerbevolking eenmansgaten gegraven voor de Duitsers. Bij gevaar kropen de Duitsers hierin om zich te verdedigen. Het werd ook vaak hun graf. Ik heb er eens een keer een dode "Pruus" in zien liggen. Er was maar een beetje zand overheen gegooid. De strijd om Groningen was spoedig beslist. Na de derde dag liepen de eerste krijgsgevangenen al vanaf Groningen, over de brug in Hoogkerk, richting Peize. Wij stonden allemaal langs de weg te kijken. Wat waren de Duitsers nu een armzalig troep¬je. Wat wil het toeval nu? Ik liep een eindje met de troep mee. Ik herkende een soldaat die bij ons in huis, in de Loi, had gelegen. Ik vroeg aan hem hoe het er bij ons uit zag. Hij zei: "Das erste Haus had een treffer gehad, bij ons huis war niks passiert". Ik wilde nog meer vragen, maar een Engelse soldaat joeg me weg: "Fok ab".

Inderdaad was het huis van Hagens Drik beschadigd. In de voorgevel was een granaat ingeslagen. Op 15 april werden we in Hoogkerk bevrijd. Bijltjesdag begon. NSB-ers werden opgehaald, de vrouwen werden kaal geschoren. Tijdens hun afvoering werden ze met van alles bekogeld. Heel Nederland was nog niet bevrijd, dat gebeurde op 5 mei. De algehele capitulatie werd getekend in een hotel in Wageningen. Iedereen wilde nu zo snel mogelijk naar huis. Dokter van Bracht uit Well zat bij ons in de buurt. Als dokter had hij voorrang voor de terugweg naar huis. Hij was al binnen enkele dagen weg. Ik wist dat hij een goede fiets had. Hoe hij eraan kwam wist ik niet. Voordat de dokter weg ging, vroeg ik aan hem of ik zijn fiets niet kon lenen. Ik wilde ermee naar huis fietsen. Dat vond de dokter goed. Als ik terug thuis was in de Loi, dan wilde hij zijn fiets meteen weer in Well hebben. Om alleen te vertrekken dat durfde ik toch niet zo goed aan. 
 Wim de Riet 
Na enig speurwerk kwam ik bij Wim de Riet terecht. Hij had twee fietsen. Een voor hem zelf en de andere voor zijn vriendin. Zijn vriendin was een dochter van Heintje de stroper. Na enig overleg, over het hoe en wat, zijn we dan met ons drieën gestart met de terugreis. We werden uitgewuifd door de achterblijvers. Niemand geloofde erin dat we erdoor zouden komen. Dat viel op verschillende plaatsen ook niet mee. Vooral bij bruggen werden we teruggestuurd. De brutale heeft de halve wereld. Met veel praten, jammeren en liegen is het ons dan toch gelukt. We waren net daklozen. Onderweg vroegen we aan boeren of we iets te eten konden krijgen. Op een plaats kregen we middageten met zelfs een eitje erbij. Slapen gingen we in een schuur of op een hooizolder. Niemand van ons had een cent op zak. Zo kwamen we na zo'n drie dagen aan bij de Maas. Van mensen in de buurt kwamen we te weten dat er ‘s nachts mensen met een roeiboot naar de andere kant werden gebracht. Ze kwamen dan in de buurt van Nijmegen terecht. ‘s Avonds meldden we ons bij een pannenfabriek. In het donker werden we naar de andere kant gebracht. Wie geld bij zich had moest betalen, dat deden ze dan ook. Wie niks had mocht voor niks mee, waar wij onder vielen. Het was een angstig avontuur. Het bootje zat afgeladen vol. Bij een kleine golfslag gutste het water al naar binnen. Daarbij was het ook nog stikken donker. Die nacht heb ik echt gebeden. Ik dacht dat we de overkant nooit zouden halen. Ik heb achteraf toch weer groot geluk gehad. ‘s Morgensvroeg trokken we naar Nijmegen. Tegen de avond kwamen we er aan. Wim de Riet had er een kennis wonen. Na lang zoeken hebben we hem gevonden. Ze hebben ons gastvrij onthaald. We konden ons wassen, kregen te eten en we konden er ook nog slapen. De volgende dag, na vele bedankjes voor de vorstelijke ontvangst, togen we verder richting de Loi. In de buurt van Mook sloeg ons de schrik om het hart. Alle huizen waren kapot geschoten. Daar ligt ook het Reichswald. Er was daar hevig gevochten. Het was het laatste bolwerk voor de Duitsers langs de grens naar Duitsland. De muren waren beklad met leuzen als : "Wir capitulieren nie" of "Siegen oder sterben". We naderden Well en de Loi. Wim de Riet bleef achter in Well.

Ik ging alleen verder. Ik ging eerst ons huis bekij¬ken. Alles was weggehaald. Daarna ben ik naar het huis van Nissen gegaan. Ze hadden een boog voor het huis geplaatst met erop "Hartelijk Welkom". De eerste die ik zag waren Jan Zielemans, Huub Nissen en Piet Groetelaars. Ze hadden al wat huisraad bij elkaar gescharreld. Ze hadden bussen met eten van de Engelsen gekregen. Jan Zielemans was de kok. Hij maakte voor mij een flinke maaltijd klaar. Mijn trekbuul hadden ze al van de hooizolder bij Handrie Valckx gehaald. Huub zat er al wat op te spelen. De trekbuul was een beetje beschadigd. Er was een granaatscherf tegen een van de toetsen geketst. Bij Nissen vond ik de eerste dagen onderdak.
Engel Hendriks (Ingel) 
Op verkenning door het dorp kwam ik Ingel Hendriks tegen. Hij had bij Van Rensch op het land al piepers gepoot. Hij vroeg aan mij of ik een geweer wilde hebben. Hij had het geweer bij Hagens Sjeng in het huis gevonden. We zijn gaan oefenen. De Köster zijn huis was zwaar beschadigd. Op de achterbouw stond nog de schoorsteen, een gresbuis, overeind. Deze hebben we vanaf Ingel zijn huis eraf geschoten. Later zijn we in de bossen op jacht gegaan. Het was levensgevaarlijk, maar niks geschoten.

De burgemeester was ondertussen ook terug. Hij reed in de auto van de gebroeders Holland rond. Deze auto was voorlopig in beslag genomen door de gemeente.

Er kwam al vlug een bevel om alle geweren in te leveren. Ik heb het nog lang gehad, maar moest op den duur, van mijn vader, het geweer toch inleveren.
De bewoners van de Loi waren niet allemaal geëvacueerd. Er waren nogal veel jongens die bij een Duitse boer werkten. Onder leiding van Schoesters Grad (Gerrits)(Orts Kommandant) en Bertus Groetelaars hadden de achterblijvers al van alles geregeld. Ze hadden op de Hamert een soldatenbarak afgebroken. Deze werd weer opgebouwd op de plaats waar tante Trien (Driessen) haar huis had gestaan. Dat huis was verwoest door een bom. Zo konden ze tenminste weer gaan wonen als ze van Groningen terug kwamen. Zo voor en na kwamen er al wat mensen terug van Groningen. Ieder zorgde voor zich om weer wat in huis te krijgen, stoelen, tafels enzovoort. Ik ging ook op rooftocht uit. De Duitsers hadden hier nogal wat bunkers gebouwd. Uit deze bunkers heb ik stoelen, tafels, kookpotten en alle bruikbare spullen meegenomen. Later kregen we spullen van de HARK. De betere spullen waren meestal al aan goede kennissen en vrienden uitgedeeld. Voor ons bleef er niet veel raars meer over. Wanneer de meeste terug waren werd er een kijkdag gehouden. Iedereen moest de spullen voor zijn huis zetten, die niet van hem waren. Zo kon je zien wat van jou was en kon je het meenemen. Je kunt wel denken wat jezelf goed kon gebruiken zette je niet buiten. Later kwam de schade-commissie de schade opnemen. De meeste mensen waren wel tevreden over de uitkering. We konden ook weer wat verdienen met de loopgraven dicht te gooien en puin te ruimen.

In Blitterswijck heb ik puin geruimd. Ik bestuurde een vier cilinder Fordje van de Schoester. Ingel en Sef Wijnhoven moesten de wagen vol laden en ik rijden. Het was een kiepwagen. Deze wagen moest je met een slinger omhoog draaien. ‘s Avonds stalden we het wagentje bij Jet aan de Maas. Met een roeibootje voeren we de Maas over, naar huis. Om dit ding ‘s morgens weer aan het lopen te krijgen, moest je eerst twee draadjes aan mekaar “foemelen” en daarna aanzwengelen. Aan het stuur zaten twee hendels. Een voor het gas en een voor de ontsteking. Als deze twee hendels niet precies in de goede stand stonden, sloeg hij terug. Wat hebben we dat ding vervloekt. Op een gegeven moment schreef Sef op de cabine: "Firma Elend en Ozel". Toeën zag dat en werd gloeiend kwaad. Het scheelde niet veel of Sef had de zak gekregen. Met mooi praten kon Sef blijven.
De Schoester, had na de bevrijding, de eerste luxe wagen in de gemeente. Het was een oude Opel Kapitein, met opgebouwde koplampen. Eerst heeft Bertus Groetelaars er lang meegereden voor de spoorwegen. Op een gegeven moment kregen de spoorwegen zelf een wagen. De Opel kwam weer terug. 
Jan Derks voor de Opel Kapitein

Ik heb er menig taxiritje mee gemaakt. In het begin ben ik vaak naar Groningen gereden. We zochten de mensen op die “Lotsen” ondergebracht hadden, om wat bij mekaar te schooien voor thuis. Verder heb ik Joden en mensen die naar het buitenland wilden, naar Amsterdam gebracht. Misschien waren er wel oorlogsmisdadigers bij. Ik haalde ze meestal bij tante Net op. Soms zaten ze ook bij Toeën op de zolder boven de garage. In ieder geval was het een verdachte zaak. De hoofdwegen werden altijd vermeden. In Well het veer over en dan overal binnendoor. In de Warmoesstraat in Amsterdam leverde ik hun af. De politie kreeg het vermoeden dat Toeën met iets bezig was wat niet door de beugel kon. Op een zaterdag ging ik met een stel jongens naar het voetballen in de Goffert in Nijmegen. In de Bosserheide reed de politie me klem. "Zo nu hebben we je". Maar ze hadden mis gegrepen.
 
Verder heb ik nog een tijdje bij de spoordienst gereden. Vanaf Venlo via de Maasdorpen naar Boxmeer. Met een vrachtwagen Opel Blitz. Ik had vaak genoeg, zestig mensen erop zitten. Die wagen was me al zo'n ding. Iedere avond repareren. Vaak genoeg haalde ik Graad Fila thuis op om mee te helpen repareren. De volgende dag ‘s morgens werd ik weer om zes uur bij het station in Venlo verwacht. Een keer is de voorruit eruit gevlogen. Dit rijden heeft niet lang geduurd. De treinen konden weer gaan rijden. Veel geld verdienen was nu voorlopig afgelopen. Toeën kon het werk nu wel alleen aan. Ik zat nu zonder werk. 
Jan Derks voor de Opel Blitz
Op een gegeven moment kwam ik in gesprek met tante Net (Driessen). Ze woonde op de Hamert. Ze woonde in een boerderij, deze stond op de hoek als je naar het pannenkoekhuisje gaat. Ik kon ‘s nachts, voor de smokkelaars, spullen over de grens brengen (pummelen). Deze smokkelaars kwamen bij tante Net bijeen. Het werd goed betaald. Frits en ik hebben dit een hele tijd gedaan. We hadden al vlug veel geld bij elkaar verdiend met het pummelen, zodat we er een sportfiets van konden kopen.
 
V.l.n.r. Koos Derks, Frits Hendriks, Drika en Jan Derks, met hun bij elkaar gesmokkelde fietsen
In die tijd kon je moeilijk aan fietsen komen. Er ging al vlug een praatje rond dat we zouden smokkelen. Waar hielden we het geld anders dan vandaan? Op een morgen kwamen we terug van het pummelen. We fietsen naar huis. Opeens zaten er twee kommiezen achter ons aan. De kommiezen fietsten steeds harder. Later bleek dat ze ons toch herkent hadden. Deze twee douaniers waren bij de ‘alde Smid’ ingekwartierd. Die twee vertelden daar dat ze Frits en mij achterna hadden gezeten. Dit was geen beste beurt voor mij. Ik was nog steeds zwaar verliefd op mijn Truuske (van de Smid). Met smokkelwaar de grens overbrengen, ben ik toen maar mee gestopt.
 
Het normale leven begon weer zo'n beetje op gang te komen.

Truus Fleuren en Jan Derks