De buren

Gebruiken in Wellerlooi. Beter een goede buur dan een verre vriend...

De buren (de ‘naoberen’)

In het begin van de twintigste eeuw hadden de buren allerlei rechten en plichten. Buren had men nodig in een kleine en gesloten gemeenschap. Er was geen telefoon, TV of internet, men was op elkaar aangewezen. Goede buren in lief en leed brachten saamhorigheid en als je er goed mee kon opschieten, ook gezelligheid. Door elkaar in nood te helpen ontstond er een hechte band.


De geboorte
Begin 1900 hielp een buurvrouw, die dit al vaker had gedaan, bij de bevalling. Een vroedvrouw moest betaald worden en bij de meeste mensen moest er heel zuinig geleefd worden. Als het helemaal niet ging werd er pas een vroedvrouw of dokter gehaald, die dan vaak te laat kwam. De doop volgde meteen de volgende dag; mocht de baby ongedoopt sterven dan kwam het in het voorgeborchte en niet in de hemel. De naaste buurvrouw droeg het kindje ten doop samen met de naaste familie.



'Zus' Martens-van Rhee met dochter Annie

De buurvrouwen werden op een middag na de geboorte uitgenodigd op de ‘kiendjeskoffie’, als moeder weer opgeknapt was. Ze brachten iets mee om te kunnen gebruiken, luiers, ’n pak koffie, of een peperkoek, dat was goed voor ‘den afgangk’, zo werd er praktisch gedacht. Na de koffie en beschuit met muisjes, werd er een ‘eiges gemakt zuut borreltje’ geschonken. Er werd een soort likeur gemaakt van fruit dat men zelf had. Dit kon zijn van morellen of van zwarte bessen, die met suiker op brandewijn waren gezet. Met rode kleurtjes gingen de buurvrouwen daarna dan naar huis.


Beschuit met roze muisjes bij een geboorte. Later werden voor jongens ook blauwe muisjes gebruikt

Na een week of 6 ging de moeder voor de eerste keer naar de kerk (de kerkgang doen). De naaste buurvrouw ging mee. Vóór die tijd mocht ze niet de straat op. Samen met de buurvrouw ging ze achter in de kerk zitten tot de pastoor hen daar kwam afhalen. Ze gingen met de pastoor naar voren, de moeder hield de stola vast en een brandende kaars, (de stola werd door de pastoor om de hals gedragen), en dan werd er voor in de kerk gebeden. De gedachte was dat de vrouw na een geboorte onrein was. De duivel moest worden uitgedreven… nu niet meer voor te stellen. Dit gebruik is tot rond 1970 zo geweest in Wellerlooi. Tot slot werd de kaars bij het Maria altaar gebracht.

Bruiloft
Een bruiloft werd goed gevierd als het even kon. Vaak aan huis met een tent van ‘de Schoester’, (Toon Gerrits). De bruiloft was gewoonlijk bij het ouderlijk huis van de bruid.


Trouwfoto van Frans Jacobs (de Tuut) en An Zeegers uit Well.
Bruidsmeisjes: links Mie Zeegers en rechts Lien Jacobs-Cox

De buren maakten van te voren bij ‘den donste naober’, (de buur die het dichtst bij woonde), bloemen van crèpe-papier. Dat deden de vrouwen uit de buurt. Door de mannen werd een krans gemaakt van aan elkaar gebonden dennentakken. Deze kwam om de voordeur te hangen met boven de deur een omkranste plaat met: ‘Hulde aan het jonge Paar’ erop. Voor de deur kwamen aan weerskanten van het pad ‘meijen’ (jonge berkenboompjes) te staan. Tot slot werden er in de deurkrans en de ‘meijen’ de papieren bloemen gehangen. Daarna werden de buren getrakteerd op een of meer drankjes.


Het keuken- en bedienteam tijdens de bruiloft van Kitty Keysers en Piet Litjens op 1 mei 1956
Van links naar rechts: Drika Wijnhoven, Zus Bouten, An van Rhee, Hanneke Achten, Tilla Wijnhoven, Nelly Achten, Drien Kleeven,
Traut Hermans, Anny Simons en Truus Chlod.

Dit ‘krènse’ (versieren) werd gedaan een paar dagen voor de bruiloft. Dit ‘krènse’ gebeurde en gebeurd nu nog in sommige buurten, bij een Zilveren- en bij een Gouden Bruiloft door de buurt.

‘Krènse’ bij de Gouden bruiloft van Jan en Dien de Mulder in 1996


Op de bruiloft zelf was er na de mis eerst een koffietafel. Jonge buurvrouwen of een dochter van een oudere buurvrouw hielpen met koffie schenken. De jonge mannen uit de buurt hadden het druk om buiten het ‘karbied schiète’ voor te bereiden. Als het bruidspaar op komst was werd er geschoten.
De ‘donste naoberen’, de buren aan beide zijden, hoorden de hele dag bij de bruiloft. Men had meestal 6 buren. Maar als dat net zo uitkwam, als er b.v. nog een huis alleen over bleef, dan konden het er ook wel 7 of 8 zijn. Men wilde ‘niemand vur de kop stoeëte’. Niemand uitsluiten dus. De overige buren kwamen ’s avonds naar de bruiloft. En de ‘jông buurt’ (de ongetrouwde buurt), kwam de tweede bruiloftsdag. Dan was er ook nog wel de naaste familie bij of mensen waarmee men een goede band had, om de tweede bruiloftsdag te vieren. Op de derde dag werd alles weer afgebroken en opgeruimd. En dan moest het vaatje bier nog leeg gedronken worden (’t vetje lèeg make’).

1989 Buurtgesprek Tuinstraat, met Ger van Horen, Piet Theeuwen, Tinus Laarakker, Piet de Mulder en Jeu Hendrickx 

Dood en begrafenis
Zo’n 100 jaar geleden was de kindersterfte nog erg groot. Je was kind tot je de eerste communie had gedaan. Een kinderbegrafenis (Engelenmis), kwam dus veel voor. In plaats van een zwart kleed kwam er een wit kleed over de kist te liggen, versierd met bloemen. Een versierd kruis van palmtakjes werd door een kind uit de buurt voorop gedragen. Bij een kinderbegrafenis werd er enkel de kleine klok geluid. Bij volwassenen werd de grote klok geluid. De overledene werd gedragen door de buren.
De buurt had het er druk mee. De naaste buren (‘de donste naoberen’), gingen in overleg met de familie het overlijden aanzeggen (‘ut liekbidde’) bij de overige buren en de familie ‘oonder de klokkeslag’ (dus in het eigen dorp, zover als de kerkklokken te horen zijn). ’s Avonds kwam dan de familie en de buurt bij elkaar, meestal om 7 uur, om bij het sterfhuis de rozenkrans te bidden. Ieder zat dan geknield voor een stoel. Een buurvrouw bad voor. Dit gebeurde in de dagen voor de begrafenis. Na het bidden stond het patroon van de kokosmat op de knie.De twee buren die het verste weg woonden maakten het graf.
Er werd door de vrouwen geholpen met de koffietafel te verzorgen en met wat er verder moest gebeuren. De mannen hielpen bij de verzorging van het vee. Dit werd ook bij ziekte gedaan. Er werd ’s nachts bij de dode gewaakt. De kist was dan open met aan hoofd en voeteneinde een paar brandende kaarsen. Op de dag van de begrafenis werd de kist gesloten en het lijk werd het huis uit gedragen met de voeten naar voren. Over de spiegel hing een doek en de klok was stil gezet.
Als men te ver van de kerk woonde om de kist te dragen werd die op een platte kar en op stro, het ‘liekstroj’ geschoven (dit gebeurde omstreeks 1900). Bij de kerk werd de kist gedragen door zes buren. Als de kist op het kerkhof ter aarde was gebracht werd het graf door de buren dicht gemaakt en mooi opgemaakt.


Foto van een begrafenis uit de vijftiger jaren met op de achtergrond onze kerk nog zonder toren

Na de mis bij de koffietafel hielpen de buurvrouwen, de buurmannen kwamen wat later omdat zij na de mis op het kerkhof nog werk te doen hadden. Na de koffietafel werd er nog een borreltje gedronken.

Zo hielp men elkaar van de wieg tot het graf. Vandaar het passende gezegde:
Beter een goede buur dan een verre vriend!